Het kiezen van een goed tempo voor een lied is soms een lastige. Een tempo hangt van een heleboel factoren af, en het is dus niet goed mogelijk om met een metronoomcijfer aan te geven hoe snel een lied gezongen zou moeten worden. Zelfs beroemde componisten zijn er meestal niet in geslaagd om voor hun eigen muziek de juiste metronoomcijfers te noteren.
Er zijn bijvoorbeeld opnames gemaakt van Stravinsky die zijn eigen orkestwerken dirigeert. De gebruikte tempi zijn anders dan hij in zijn eigen muziek noteert. Ook zijn er maar weinig organisten die de metronoomcijfers in de muziek van Max Reger serieus nemen: deze zijn namelijk vaak onspeelbaar hoog. Alle verderop genoemde metronoomgetallen moeten dus met een korreltje zout worden genomen.
Dit verschil tussen de gecomponeerde metronoomgetallen en de uiteindelijke uitvoering zou je het verschil tussen de theorie en de praktijk kunnen noemen, of een verschil tussen voorstellingsvermogen en uitvoeringspraktijk. In de praktijk blijkt namelijk vaak dat een grote orkestklank in een grote concertzaal vraagt om een wat trager tempo: hoe meer nagalm en hoe meer volume, hoe lager het tempo moet zijn om de details nog duidelijk te kunnen horen. Dit geldt uiteraard ook voor organisten. Met het volle werk in een grote kerk moet wat langzamer dan een zachte registratie in een aula. Een te hoog tempo is dus niet goed, maar het omgekeerde hoor ik misschien nog wel vaker: een te laag tempo. En een tempo is te laag als het vervelend wordt om te zingen: de melodie klinkt niet meer en het lukt niet om een regel op één ademteug te zingen.
Voor het kiezen van een tempo bij een kerklied geef ik daarom de volgende vuistregels:
- Een zangregel is in 99% van de gevallen bedoeld voor één ademteug. Zing een lied dus thuis door, en zorg ervoor dat het tempo niet zo laag is dat je halverwege een zangregel moet ademhalen. Zing het niet alleen zachtjes, maar ook uit volle borst, je gebruikt dan namelijk meer lucht.
- Als een lied veel snelle noten heeft, moet het tempo niet zo hoog liggen dat het niet meer zingbaar is.
- In een grote kerk met een orgel dat ver van de mensen afstaat, moet je wat langzamer spelen. De langere nagalm vraagt om een wat trager tempo. Ook is het noodzakelijk om extreem duidelijk te articuleren: brei niet alle akkoorden aan elkaar, maar speel zeer energiek en los. Bespeel je pedaal alsof het een pauk is.
- Zorg dat een slag nooit langzamer is dan ongeveer 45-50 bpm (beats per minute). Als je nog langzamer speelt, duurt een tel te lang om nog als puls te worden ervaren.
Met deze vuistregels voorkom je al een heleboel problemen en zit je meestal al op een goed tempo. Daarnaast kun je nog rekening houden met de periode waarin het lied geschreven is:
- Bij psalmen en vergelijkbare liederen (bijvoorbeeld Crüger) is de halve noot de teleenheid en ongeveer 60-65 bpm. Dit geldt ook voor veel modernere liederen (bijvoorbeeld liederen van Willem Vogel en Wim ter Burg).
- Liederen van Huijbers en Oomen moeten iets breder gezongen worden.
- Bij liederen uit de 17e tot 19e eeuw is meestal de kwartnoot de teleenheid in plaats van de halve noot. Deze kwartnoot is langzamer dan de ‘oude’ kwartnoot, maar sneller dan de ‘oude’ halve noot. (ongeveer 80-100 bpm)
- Liederen in een driekwartsmaat gaan vaak iets sneller dan een lied in vierkwartsmaat. (Bijvoorbeeld 281: Wij zoeken hier uw aangezicht)
Maar het allerbelangrijkste is: zing! Zing het lied bij de voorbereiding en luister je opgenomen kerkdiensten terug. Probeer ook met deze opnames mee te zingen, en je merkt snel genoeg of de gekozen tempi de juiste waren.